De geelgors is een soort van een landschap met veel dichte stekelhagen, lange, jonge houtkanten en winterse stoppelakkers die slordig zijn geoogst. Geelgorzen blijven hier in de winter en zoeken dan naar onkruidzaden en gevallen graan.
Om te zingen zit het mannetje graag op of iets onder de top van een opvallende struik of boom. Het geluid van de geelgors is een van de meest iconische vogelgeluiden. De 5de symphonie van Beethoven start namelijk met zijn zang: tsi tsi tsi tsjieeee. Je herkent het direct als je het hoort. Het is gekend dat Beethoven lange wandelingen maakte op het platteland, daar zocht hij ook inspiratie.
Net als de kneu broeden geelgorzen in het ruige gras onder hagen, op de grond of tot 50 cm hoog. Dus niet in de struik zelf. Het gras niet maaien tussen de struiken is belangrijk voor deze soort. Ook is het goed dat de hagen lang en breed zijn. Zo zijn de nesten bijna niet te vinden. Met één enkele struik is een geelgors niets.
In het broedseizoen eten geelgorzen voornamelijk rupsen, spinnen, langpootmuggen, larven van zweefvliegen, sprinkhanen en kevers, aangevuld met ongeveer 1/4 plantenzaden. Dat zijn liefst zaden van grassen en granen, maar ook andere zaden van akkers worden gegeten. Denk aan klavers, muur, ganzevoet, zuring en weegbree. De kuikentjes worden gevoed met insecten die in de buurt van het nest op de grond worden verzameld. Ideaal zijn open stroken op de grens van bloemrijke akkerranden en de akkers zelf.
Het knelpunt voor deze soort blijkt het wintervoedsel te zijn: graanstoppels en overgebleven graanhalmen van tarwe of haver. Speciaal voor deze soort worden boeren vergoed om hier en daar veldjes graan te laten staan doorheen de winter.
Op de kaart zie je waar je de grootste concentraties van geelgorzen kan vinden.
Beeldmateriaal: ©Vilda